[Spotvogel]
SPOTVOGEL, z.n., m., des spotvogels, of van den spotvogel; meerv. spotvogels. Van spotten en vogel. Anders speekvogel en spotboef. Iemand, die gaarne met alles boert en spot: grooter spotvogel heb ik nimmer gezien. Ook geeft men dezen naam wel eens aan despreeuwen, zie spreeuw; en aan de zoogenoemde spotlijsters.