[Spons]
SPONS, z.n., vr., der, of van de spons; meerv. sponsen. Verkleinw. sponsje. Anders ook spongie. Een voortbrengsel der natuur, dat nog geacht wordt, tot het dierenrijk te behooren, hoe veel overeenkomst hetzelve ook met de mossen, en andere onderdeelen van het plantenrijk, hebben moge: hij had het reeds met de spons uitgewischt. De schilder werpt van spijt de spongi. Vond. Ende sij vulden een spongie met edick. Bijbelv. Voorts, ook eene doorgestokene teekening op papier, of parkement; en bij Kil. eene duijge van 't vat, eene spon. Van hier sponsachtig, sponsen, enz. Zamenstell.: sponsgezwel, sponssteen, enz. Bladspons, meerspons, rivierspons, stokspons, traliespons, winkelspons, enz.
Spons, of spongie, eng. spunge, fr. epogne, ital. sponga en spogna, sp., lat. spongia, gr. σπογγος, is een zeer oud woord van eenen onzekeren oorsprong.