[Sponning]
SPONNING, z.n., vr., der, of van de sponning; meerv. sponningen. Eene groeve, waarin iets sluit; bijzonder, de groeve in de duigen van een vat, waarin deszelfs bodem sluit: het vat is aan de sponning geheel vergaan. Dit woord schijnt verwant aan het hoogd. spund, ital. sponda, een rand, en spunden, voegen, in den zin, waarin onze timmerlieden het bezigen.