[Splinter]
SPLINTER, z.n., m., des splinters, of van den splinter; meerv. splinters. Verkleinw. splintertje. Een klein langwerpig spitsig stukje, dat van hout, been, enz. afsplijt: ik heb eenen splinter in den vinger. Laet toe, dat ick den splinter uijt uw ooge uijtdoe. Bijbelv. Van hier splinteren, splinterig, enz. splinterbreuk, splinternieuw, splinterwijs, splinterswijze, Kil.
Splinter, eng. ook splinter, hoogd. splint en splitter, zweed. ook splitter, en splittra, komt van splijten.