[Spitsvondig]
SPITSVONDIG, spitsvindig, spitsvinnig, bijv. n. en bijw. spitsvondiger, spitsvondigst. Van spits en vondig, van vond en vinden. Scherpzinnig in het beramen van looze vonden: welk een spitsvondig vernuft! En, van zaken, scherpzinnig uitgedacht, fijntjes uitgepluisd: een spitsvondig vertoog. Men antwoordde mij zeer spitsvondig. Doorgaans gebruikt men dit woord in eenen kwaden zin, wegens eene scherpzinnigheid, die zich weinig om de waarheid bekreunt, ja haar opzettelijk zoekt te verdonkeren. Van hier spitsvondigheid, spitsvondiglijk. In het hoogd. is spitsfindig, spitsfundig, in gebruik, en spitsfund oulings ook in gebruik geweest, voor looze treken en vonden.