[Spitsroede]
SPITSROEDE, z.n., vr., der, of van de spitsroede; meerv. spitsroeden. Van spits en roede. Een dun en spits rijsje, waarmede de soldaten hunne strafwaardige makkers plagten te geeselen: hij moest door de spitsroeden loopen, eene dubbele rij van soldaten, die met spitsroeden gewapend waren, doorloopen, om van elk hunner eenen slag te ontvangen. Overdragtelijk, is, door de spitsroeden loopen, gehekeld worden.