delijk wordt wijn gezegd te spinnen, wanneer die begint te werken. Aardig gebruikt Vond. dit woord van de menschelijke voortteling: Troostze dan, die zieltjes spinnen. Van hier gespin, spil, indien het uit spindel zamengetrokken is; zie spil; spin, spinner, spinnerij, spinsel, spinster. Zamenstell.: spinhoer, bij Kil. evenveel, als spin en spinnekop, spinhuis, spinkorfken, Kil. - spinnekop, spinnewiel, spinrokken,
spinvodde, een slecht vrouwspersoon, spinvoeten, met de voeten spartelen, zoo als een stervend dier, spinzijde, enz. Afspinnen, bespinnen, doorspinnen, inspinnen, ontspinnen, uitspinnen, verspinnen, enz.
Spinnen, neders., hoogd., Ottfrid. ook spinnen, Ulphil., angels. spinnan, zweed., ijsl. spinna, deen. spinde, eng. spin, is een zeer oud woord van eenen noordschen oorsprong.