[Spijk]
SPIJK, z.n., vr., der, of van de spijk; zonder meerv. Lavendel, dus genoemd naar deszelfs korenaarvormige bloemen; want spijk is van het lat. spica, eene korenaar, ontleend. Het luidt in het hoogd. spieke, eng. spike, ital. spigo, sp. espiga, fr. aspic, en volgens Kil. ook spijcknarde. De verdere zamenstell. zijn spijkbalsem, spijkboompje, spijkolie, enz.