dernieuw, - spiegelraam, spiegelrug, spiegelschip, spiegelsteen, spiegelvisch, enz. Brandspiegel, cilinderspiegel, holspiegel, kegelspiegel, kogelspiegel, lusterspiegel, nachtspiegel, penantspiegel, schoorsteenspiegel, zakspiegel, of zakspiegeltje, enz.
Spiegel, hoogd. ook spiegel, oudd. spiegal, neders. speiel, speigel, vries. en zweed. spegel, schijnt van spien, neders. speen, opperd. spee, spegen, speigen, te kunnen worden afgeleid, schoon het oudholl. spegule, zoo als men weleer schreef, tot het lat. speculum betrekkelijk kan gemaakt worden.