kenissen geeft,
enz. Iemands woorden spelen ergens op, als zij met eenen wenk daarheen terug zien. Dat speelt mij in gedachten, of voor den geest, komt mij telkens te binnen. Men speelt iemand iets in, of uit, de handen, als men het hem op eene onmerkbare wijze in, of uit, de handen brengt. Van hier gespeel, speelachtig, speelsch, speelster, spel, speler, speling, enz. Zamenstell.: speelavond, speelbaan, speelbal, speelbord, speeldag, speelgeld, speelgenoot, speelgevecht, speelgoed, speelhof, Kil. - speelhondje, speelhuis, speeljagt, speelkind, bastaard, van spelen, paren, als de dieren, - speelknecht, speelmakker, speelman, speelmeisje, speelnoot, speelpartij, speelplaats, speelpop, speelreis, speelschijven, speeltafel, speeltooneel, speeltijd, speeltuig, speeltuin, speeluur, speeluurwerk, speelvogel, een speelzieke jongen, Kil., speelvriend, speelvriendin, speelwagentje, speelwerk, speelziek, speelziekte, speelzucht, speelzuchtig, spelemeijen,
spelevaren, enz. Aanspelen, afspelen, bespelen, bijspelen, doorspelen, inspelen, naspelen, ontspelen, opspelen, overspelen, toespelen, uitspelen, verspelen, voorspelen, enz.
Spelen, vries. spielje, hoogd. spielen, zweed. spela, holl. ook wel eens speulen, schijnt zijne eigenlijke beteekenis van eene vlugge en luchtige beweging aan zijnen klank verschuldigd. Ons spelen, hoogd. spielen, en gr. ψαλλειν, zijn oorspronkelijk dezelfde woorden, waarin slechts eene anastrophe van ps in sp plaats heeft.