[Speeltuig]
SPEELTUIG, z.n., o., des speeltuigs, of van het speeltuig; meerv. speeltuigen. Van spelen en tuig. Een muzijkinstrument: dat gezang werd door allerlei speeltuig vervangen. Ook noemt men, in de dagelijksche verkeering, het speelgoed der kinderen, wel speeltuig, zonder meerv. Zamenstell.: speeltuigmaker, enz.