[Speelhuis]
SPEELHUIS, z.n., o., van het speelhuis; meerv. speelhuizen. Verkleinw. speelhuisje. Van spelen en huis. Een huis, waar op muzijkinstrumenten gespeeld wordt, of waar gedobbeld wordt, enz.: waarom worden die speelhuizen geduld? Hij, of zij, houdt een speelhuis. Zamenstell.: speelhuishouder, speelhuishoudster. Daarentegen duidt het verkleinwoord een tuinhuisje aan: dat is daar een allerliefst mooi speelhuisje.