[Specie]
SPECIE, z.n., vr., der, of van de specie; meerv. specien. Eigenlijk, soort over het algemeen. Bijzonderlijk, soort van geld: die specie is hier niet gangbaar. Welke specie hebt gij daar? Voorts gemunt geld in soorten: het moet in specie betaald worden. In Vriesland bijzonderlijk de gelden, waarmede voorheen zekere belastingen betaald werden: ik ga de specien betalen. Ontvanger van de specien. Eindelijk, is eene specie van de koorts eene ongesteldheid, welke naar de koorts zweemt, eene specie van olie, eene soort van olie, enz. Zamenstell.: specieboekje, speciebriefje, een lijstje van de specien, die gezamenlijk zekere som uitmaken, speciehandel, specientafel, een tafel, waarop de onderscheidene specien beschreven worden, speciewissel, enz. Geldspecie, goudspecie, muntspecie, enz.
Specie, hoogd. species, eng. ook species, fr. espece, ital. specie en spetie, is van het lat. species, eene soort, afkomstig.