[Sold]
SOLD, z.n., o., des solds, of van het sold; zonder meerv. Bezolding, soldij: die 't hoogste sold geeft. Hooft. En met behoorlijk sold den gelddorst te verslaen. D. Deck. Anders soud, door eene verwisseling van de L en U, die in vele andere woorden plaats grijpt. Van hier soldaat, solden, soldenaar, en soldij. Besolden, of bezolden, bezoldeling, bezolding, bezoldigen, enz.
Sold, hoogd. sold, fr. solde, ital. soldo, sp. sueldo, middeleeuw. lat. soldum, als een schuld, of loon, zegt ten Kate, waar voor iemand tot den krijgsdienst verbonden is.