Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 532]
| |
sen. Linnen sokken, wollen sokken. Van hier sokachtig, sokkerig, flodderig: alles zit u even sokkerig aan het lijf. Zamenstell.: kindersokken, klompsokken. Sok, eng. sock, hoogd. socke, fr. socque, komt van het lat. soccus. |
|