[Snugger]
SNUGGER, bijv. n. en bijw., snuggerder, snuggerst. Vlug, wakker, levendig: hij ziet er heel snugger uit. Van hier snuggerheid.
Snugger, anders ook snogger, neders. snigger, is verwant aan snaak, zie snaak, en stamt af van het zweed. sno, snellen.