[Snijding]
SNIJDING, z.n., vr., der, of van de snijding; meerv. snijdingen. De daad van snijden. Bijzonderlijk, pijn in de ingewanden: ik heb steeds eene geweldige snijding in het lijf. De doorsnijding van dichtregels: er is geene snijding in dien regel. Anders ook snede. Van snijden.