[Smodderen]
SMODDEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik smodderde, heb gesmodderd. Bij Kil. evenveel als smetsen; zie smetsen. Bij Halma, vuil maken, vries. smodsen, hoogd. schmutzen, Kil. smuijsteren, holl. smetten. Van hier smodderig, vuil. Het stamwoord is zekerlijk smodde, smods, in Vriesland evenveel als smet, hoogd. schmutz; zie smet; van waar voorts ook smoddig, vries. besmodst, en smodsig, of smotsig, bemorst.