[Smijdig]
SMIJDIG, bijv. n., smijdiger, smijdigst. Lenig, dat ligtelijk gesmeed kan worden: dat is eene smijdige stof, smijdig metaal. Noem dat een tijt van smijdigh gout. v. Hass. Van hier smijdigen, lenig maken, verzachten: om haare guurigheidt met de zoete melk van UE. hart, wat te smijdigen. Hooft. 't Smijdigen der plakkaaten. Hooft. Als ook smijdigheid en gesmijdig.
Smijdig, Kil. ook smedig, hedendaags ook wel eens smieg en smiegjes, hoogd. schmeidig, komt van het oude smijde, gesmijde, machina fabrilis, et monilia ex metallo mulsa; waar toe gesmijde der paarden behoort; als mede armgesmijde, brachiale, halsgesmijde, monile, colli et gutturis ornamentum.