[Smids]
SMIDS, smidse, smis, smisse, z.n., vr., der, of van de smids; meerv. smidsen. De werkplaats van eenen smid: hij smeedde het in zijne eigene smids. Door Mulciber in Etnaes smis gegoten. Vond. Zamenstell.: reuzensmids, de befaamde smids der Cyclopen in den berg Etna: in de reuzensmis gesmeedt. Vond.
Smids, Kil. smedse, smidse, smisse, neders. smede, zweed. smedja, eng. smithij, angels. smiththe, zwits. schmitten, hoogd. schmiede, komt van smeden.