[Smaldeel]
SMALDEEL, z.n., o., des smaldeels, of van het smaldeel; meerv. smaldeelen. Verkleinw. smaldeeltje. Van smal en deel. Eigenlijk, een gedeelte van evenveel welk ding, dat in de breedte doorgesneden wordt, en welks deelen dan altijd smaller moeten zijn, dan het geheel. In het gebruik, bijzonderlijk, een onderdeel van zulk een deel van eene vloot, als waaraan men den naam van eskader geeft: hij verdeelde zijn eskader in vier smaldeelen. Van hier smaldeelen, in onderdeelen scheiden: die deelen moeten nog eens gesmaldeeld worden; smaldeeling.