[Slim]
SLIM, bijv. n. en bijw., slimmer, slimst. Eigenlijk, evenveel als slom, in: den Leviathan, de kromme slomme slange. Bijbelv. Deze beteekenis heeft het bij Wagen. in: negen roode slumme cruijcen, en in de zamenstell.: slimbeen, krombeen, slimvoet, kromvoet, slimhals, kromhals, Kil. Bij denzelfden Kil. is slimheijd, slimmigheijd, scheefheid, en slimmelick, scheevelijk; en zijne beenen staan slim, is, bij Halma, hij heeft scheeve beenen, welke beteekenis schlimm in het