slotel op 't graf legghen; en eveneens in: legghende den sleutel van denselven sterfhuise op 't graf, bij v. Hass. De sleutels van eene stad aanbieden, is, de oppermagt over haar opdragen. Den gouden sleutel dragen, is, met het teeken van een Vorstelijk kamerheerschap versierd zijn, en dus die waardigheid bekleeden. Zamenstell.: sleutelbeen, sleutelbloem, sleutelbos, sleuteldrager, sleutelgat, sleutelketen, sleutelreeks, sleutelriem, sleutelring, enz. Atsleutel, bassleutel, beduursleutel, bemolsleutel, discantsleutel, hemelsleutel, kruissleutel, muzijksleutel, pijpsleutel, tapsleutel, vioolsleutel, zangsleutel, enz.
Seutel, neders. slötel, hoogd. schlussel, Ottfrid. sluizel, Notk. sluzzel, kan van sluiten, of, als men met Kil. slotel spelt, van slot worden afgeleid.