[Slenter]
SLENTER, z.n., m., des slenters, of van den slenter; meerv. slenters. Dikwijls evenveel als slender; zie dit woord. Maar ook eene lap, of strook, die bij een kleed neerhangt: zijn kleed was aan slenters gesleten.
Slenter, opperd. en neders. schlender, dat wegens den sleep van een vrouwenkleed gebezigd wordt, schijnt eigenlijk eene naslepende lap aan te duiden, en deszelfs stamwoord slenteren, slenderen, of slinderen, schijnt eigenlijk kruipen te hebben aangeduid. Zie slenderen.