Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 466]
| |
langs de straat. Het slendert zoo wat heen, het gaat langzaam en slepende voort. Van hier slender. Slenderen, hoogd. schlendern, zweed. slentra, fr. zonder S, lanterner, is verwant aan het zweed. slens, ledig, en het lat. lentus, traag; even als aan slinderen, kruipen, bij Kil., zie slenter. |
|