[Sjerp]
SJERP, z.n., vr., der, of van de sjerp; meerv. sjerpen. Verkleinw. sjerpje. Een bastaardwoord van het fr. echarpe ontleend, om een bekend eereteeken aan te duiden, dat door krijgsbevelhebbers op verschillende wijzen gedragen wordt: men vindt in sjerp en ringkraag sporen van de wapenrusting der oudheid. Voorts ook een zijden, of andere gordel van soortgelijk een maaksel, als dat der sjerpen van krijgsbevelhebbers: