Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 436]
| |
steenen. Van serpentijn, dat even als het eng. en fr. serpentine naar het lat. serpentinus gebogen is, en steen. In het lat. lapis serpentinus, ital. serpentino, hoogd. schlangenstein. Een steen van den aard der zoogenoemde potsteenen, dus genoemd, omdat zijne kleur aan die van een slangenvel gelijkt: een vat van serpentijnsteen werd oulings geacht te bersten, als men daarin iets deed, waaronder vergif gemengd was. Van hier het bijv. n. serpentijnsteenen, dat van serpentijnsteen is. |
|