Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 432]
| |
geseind. Onz., sein geven: vruchteloos seinden wij om hulp. Bedr., iemand door eenig sein gelasten: de schout bij nacht seint ons om bij te draaijen. Iets door seinen te kennen geven: men seinde des vijands nadering. Zamenstell.: toeseinen. Van sein. |
|