[Schuthok]
SCHUTHOK, z.n., o., des schuthoks, of van het schuthok; meerv. schuthokken. Van schutten en hok. Anders schutkooi, en schutstal; ja, volgens Kil. oulings ook, eenvoudiglijk, schut, of schutte. Een hok, om verdwaald of aangehaald vee te schutten: men heeft uw paard in het schuthok gesloten.