[Schuring]
SCHURING, z.n., vr., der, of van de schuring; meerv. schuringen. Verkleinw. schuringje. De daad van schuren. Bijzonderlijk, de wrijving, waarmede het eene ding langs het andere strijkt, of waarmede twee dingen tegen elkanderen gedrukt worden: daar gaat eene sterke schuring van water. De schuring van die touwen veroorzaakt eene sterke slijting.