[Schuinte]
SCHUINTE, z.n., vr., der, of van de schuinte; meerv. schuinten. Van schuin. Het schuine van een ding: hij rolde langs de schuinte van den wal naar beneden. Eene schuine plaats: hoe kan ik bij zulk eene schuinte opklimmen. Ook wel eens evenveel als schuinschheid, eene schuine rigting: de bekende schuinte van den toren van Pisa; maar in dezen zin is schuinschheid gebruikelijker.