[Schuddebol]
SCHUDDEBOL, z.n., m., des schuddebols, of van den schuddebol; meerv. schuddebollen. Van schudden en bol. Iemand, wiens hoofd uit ouderdom gestadig heen en weder schudt: zie het hoofd van dien grijzen schuddebol eens beven. Van hier schuddebollen, als het ware voor schuddebol spelen, het hoofd uit ouderdom, of anderzins, gestadig heen en weder schudden: schuddebollen van lacchen. Kil.