Vond. Schubbe van den visch. Kil. Voorts is schobbe en schop, bij Kil., al wat dekt, en vindt men bij denzelfden Kil. schubbe, roofken van de wonde, en schubben des hoofds, gemeenlijk met den naam van berg bestempeld. Eindelijk gaf men den naam van schub, of schob, oulings, ook aan kleine ijzeren plaatjes, die, schubswijze met elkanderen vereenigd, op het lijf der krijgsknechten een ondoordringbaar pantsier vormden. Deze beteekenis heeft schob, of schub, in schobbejak, hoogd. schubbejack en schubbiak, en in schobberd. Want hierdoor wordt eigenlijk een krijgsknecht aangeduid; en het hatelijke van den hedendaagschen zin dier woorden is oorspronkelijk uit het leed, 't welk men oudtijds vrij algemeen van den krijgsman te verduren had. Voorts komt van schob, of schub, schobachtig, of schubachtig, schubbig en schubben. Zamenstell.: schubdier, schubswijze, schubvisch, schubwortel, enz.
Schub, neders. schubbe, schuwwe, hoogd. schuppe, boh. ssupina, schijnt verwant aan het hoogd. scheibe, holl. schijf, zie schijf.