Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 403]
| |
pelen, hoogd. schrumpfen, en schrumpeln, neders. schrumpen, zweed. skrumpen; en schrompelig, hoogd. schrumpfig, en schrumpelig. Dit woord is niet slechts verwant aan rimpel en rimpelen, maar ook aan krimp en krimpen. |
|