Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 402]
| |
van iemand, of iets, aan den dag leggen: gij behoeft daar zoo niet op te schrollen. Van hier geschrol. Het woord komt van het thans ongebruikelijke schrol, hoogd. schrolle, neders. schrulle, een aanval van krankzinnigheid, of kwade luimen, verwant aan gril en grol. Zie deze woorden. |
|