Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
begon men hem de duimen te schroeven. Dat met de lijckschroef 't harte schroeft. Vond. Geld, penningen schroeven. Iets vast ineen schroeven, is, het door middel van eene of meer schroeven vast ineen drukken. Iets ergens aan vast schroeven, het met schroeven daar aan vast maken. Iets digt schroeven, het door middel van schroeven sluiten. Iets open schroeven, het door het opendraaijen van eene of meer schroeven ontsluiten. Iets los schroeven, het op de gezegde wijze los maken. Iets losser schroeven, het op de gezegde wijze losser maken. Het schroeven, als z.n., duidt de daad van schroeven aan. Zamenstell.: aanschroeven, afschroeven, inschroeven, ontschroeven, toeschroeven, enz. Huighens bezigt schroeven ook voor zuipen: soo leghje staegh en schroeft. Schroeven, hoogd. schrauben, neders. schruven, zweed. skrufva, fr. êcrouer, eng. screw. |
|