en gesloten worden: zet het in de schroef, en vijl het af. Iemand de schroeven op de duimen zetten, hem pijnigen. Spreekw.: op losse schroeven staan, onbepaald en wankelbaar zijn. Van hier schroeven. Zamenstell.: schroefgang, de slangswijze uitgeholde gang van eene schroef, of derzelver moer, schroefhoren, schroefrad, het getakte rad, waardoor de gangen van eene zoogenoemde schroef zonder einde bewogen worden, schroefstaart, de staart van den cilinder van een bijzonder slag van schroeven, dat naar dien staart genoemd is, schroefswijze, schroeftap, de cilinder van eene schroef, schroevenboom, enz. Lijkschroef, schroef van eene doodkist, moerschroef, staartschroef, voorschroef, enz.
Schroef, hoogd. schraube, neders. schruve, eng. screw, zweed. skruf, fr. ecrou, pool. szruba, finl. scruuwi, is misschien verwant aan groef.