daarvan afschrikken. Uit schrik voor iemand, of iets, is uit ontzag en vrees: elk kwam, uit schrik, geveinsd mij hulde bien. L.D.S.P. Eindelijk is met den schrik vrijkomen, het gevreesde kwaad niet dadelijk ondervinden; maar met een klein schrikje vrijkomen, slechts een weinigje schrikken; en wordt iemands ontroering over de plotselingsche verschijning van iets goeds en wenschelijks ook wel eens met den naam van schrik bestempeld: uwe onverwachte verschijning, hoe gewenscht anders ook, veroorzaakt mij eenigen schrik. Van hier schrikachtig, schrikken, enz. Zamenstell.: schrikbeeld, schrikmiddel, schrikpoeder, schrikverwekker, enz. Afschrik, doodschrik, enz.
Schrik, hoogd. schreck, en schrecken, is eigenlijk hetzelfde als krik, krak, eng. crack, fr. crac, cric, ital. criech, cricco, hoogd. schrick, het geluid van iets, dat aan stukken springt. Zie verder schrikken.