[Schragen]
SCHRAGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik schraagde, heb geschraagd. Eigenlijk, met eene schraag ondersteunen; maar, in het gebruik, ondersteunen over het algemeen, zoo in eenen eigenlijken, als in eenen figuurlijken zin: als men den zijdemuur wegbreekt, moet de zolder geschraagd worden. Mustapha Bairaktar schraagt het wankelende rijk der Ottomannen. Hij stut en schraagt het gantsch heelal. L.D.S.P. Van hier schraging. Zamenstell.: onderschragen. Dit woord komt van het z.n. schraag; zie dit schraag.