[Schraapachtig]
SCHRAAPACHTIG, bijv. n. en bijw., schraapachtiger, schraapachtigst. Van schrapen en achtig. Als bijw., schrapender wijze, hebzuchtig: hij handelt zeer schraapachtig. Als bijv. n., genegen, om te schrapen, dat is, geld en goed bij een te halen: schraapachtiger geldwolf is er niet bekend. Van hier schraapachtigheid, schraapachtiglijk.