Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 375] [p. 375] [Schouwtooneel] SCHOUWTOONEEL, z.n., o., des schouwtooneels, of van het schouwtooneel; meerv. schouwtooneelen. Schouwburg, speeltooneel. Figuurl.: de wereld is een schouwtooneel. Het was een afgrijsselijk schouwtooneel! Vorige Volgende