[Schouwburg]
SCHOUWBURG, z.n., m., des schouwburgs, of van den schouwburg; meerv. schouwburgen. Van schouw, schouwen en burg. Vertoonplaats van tooneelspelen: in den schouwburg gaan. Ik ben een voorstander van den schouwburg, wanneer er goede stukken door goede spelers vertoond worden. Ook voor de personen, welke zich in den schouwburg bevinden: de schouwburg zal in zijne handen klappen. Vond.