[Schavot]
SCHAVOT, fr. echafaut, z.n., o., des schavots, of van het schavot; meerv. schavotten. Oul. beteekende dit woord allerlei opgeslagen hoogte om iets te aanschouwen; thans wordt het alleen gebezigd voor eene hoogte, of stellaadje, waarop misdadigers geregt worden, geregtstellaadje, bij Halma. Het schavot wordt opgeslagen. Hij is op 't schavot geweest, heeft openlijk zijne schandstraf ontvangen. De hoofden bleven op 't schavot. Hooft. Zamenstell: schavotdanser, iemand, die gegeeseld wordt - schavotkleur, schavotpaal,