[Scharmutselen]
SCHARMUTSELEN, schermutselen, onz. w., gelijkvl. Ik scharmutselde, heb gescharmutseld. Voortdur. w. van scharmutsen. Een gevecht leveren onder meer dan twee; echter altoos onder kleine hoopen krijgsvolk; het welk men nog geen slag leveren, of het in de krijgskunde gebruikelijke treffen, noemen kan: de ruiterij geraakt aan 't scharmutselen. Van hier scharmutseling, oul. scharmutse, bij Kil. schaermutse, schaermutsel, hoogd. scharmützel, scharmütz, ital. scaramuccia, scarmiglia, fr. escarmouche.
Hoogd. scharmützeln, middeleeuw. lat. scarmucciare, fr. escarmoucher, ital. scarmucciare, spaan. escaramouchar, eng. skirmish. Wachter leidt het af van 't gr. χαϱμη, een gevecht; Junius en Ihre brengen het tot schermen, vechten, fr. escrimer, ital. scrimare, zweed. skirma.