[Scharluin]
SCHARLUIN, z.n., m., des scharluins, of van den scharluin; meerv. scharluinen. Een niet veel meer gebruikelijk woord, beteekenende schobbejak, schurk: hij is een regte scharluin. Kil. heeft ook scherluin; en in Overijssel wordt scharluinig voor schamel gebezigd.