[Schaprade]
SCHAPRADE, schapraai, z.n., vr., der, of van de schaprade, schapraai; meerv. schapraden, schapraaijen. Van het oude schap en rade, raai, reede, reide, rei, van reeden, bereiden. Een etenskas: hij had nog eene volle schapraai. O overvloedighe scapprade, daar alle des vaders goet in is vergadert. Lev. J.C.