Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Saucijs] SAUCIJS, z.n., vr., der, of van de saucijs; meerv. saucijzen. Eene dunne worst, van varkensvleesch, met zout en specerijen. Fr. saucisse, eng. sausage, it. salciccia, sp. salcicia, van het lat. salsum. Vorige Volgende