[Sant]
SANT, z.n., m., des sants, of van den sant; meerv. santen. Een heilige. Men gebruikt dit woord meestal ten aanzien van personen, die door besluiten van pausen of kerkvergaderingen voor heilig verklaard zijn; zeldzamer om iemand aan te duiden, die inderdaad uitsteekt in godsvrucht en deugd. Van hier santin: santen en santinnen. In een' boertigen stijl wordt sant wel eens gebruikt, om iemand te beduiden, voor wien