Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
Tesselscha, bij v. Hass. aanteek. op Kil. Gerust, stil: blijf maar rustig en wel te vreden. Ende sij vonden - een seer breet lant ende rustich en de vruchtbaer. Bijbelv. 1477. Als een bijw., gerustelijk: rustig leven. Kil., bij wien men ook rustelick vindt, dat dezelfde beteekenis heeft: ende des rustelik en ongehindert bruiken. |
|