Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
oude in plaats van oudte, bij Vond. en anderen vindt, en kromme in plaats van kromte gebezigd werd. Eene ledige plaats van zoo veel uitgebreidheid, als elk ding voor zich noodig heeft: daar is geene ruimte voor ons. Maak toch wat ruimte. In spaensche troepen, daer hij schrik en ruimte maeckt. Vond. Onbekrompenheid van plaats of omstandigheden: de ruimte schaadt niet. Hij leeft in ruimte en overvloed. Vrijdom van benaauwenden kommer: uijt de benauwtheijt hebbe ik den Heere aengeroepen, de Heere heeft mij verhoort, stellende mij in de ruimte. Bijbelv. De ruime lucht: De vogels leven gaarne in de ruimte. In de ruimte heen te zweeven. Vond. Ruimte, oulings ruime, hoogd. raum, Otfrid. rumo, Ulphil., neders., zweed., ijsl., deen., pool. rum, stamt af van ruim. |
|